Ik stopte door stress met mijn werk om daarna een ‘simpel baantje’ te nemen – Heeft dat zin gehad?

Een burn-out was het geloof ik nog net niet, waar ik eind 2021 mee kampte, maar ik zat er waarschijnlijk niet ver vanaf. Ik besloot mijn praktijk voor relatietherapie te sluiten en minstens een half jaar vrij te nemen. Daarna zou ik een klein, simpel baantje nemen om de rust te bewaren. In mijn vrije tijd zou ik dan kunnen focussen op het schrijven van mijn boek. Het voelde als een perfect plan. Maar het liep anders dan ik had gehoopt.

.

Najaar 2021. Overdag ging het prima, leefde ik in het moment en kon ik eventuele zorgen relativeren, maar ‘s nachts lukte het me steeds minder goed om aan mijn angstige gedachtencirkels te ontsnappen. Urenlang lag ik wakker. Me afvragend of ik het allemaal wel goed genoeg deed. Of ik de ontelbare regels van de GGZ wel voldoende opvolgde, of ik sommige cliënten niet te lang in behandeling had (.. ze wilden graag blijven, maar hielp ik ze daar nou echt mee?), of ik het wel kon maken dat mensen die dringend hulp nodig hadden maandenlang op mijn wachtlijst stonden, of ik het tarief wel altijd waard was dat mijn cliënten uit eigen zak moesten betalen.. Zeker als de problematiek opeens heftiger bleek dan ik vooraf had ingeschat of als mensen weinig vooruitgang leken te boeken, ondanks vele sessies, voelde het alsof ik tekort schoot. Waarom had ik ook alweer gedacht dat ik dit kon, een eigen praktijk voeren? Ik ben altijd een angstig persoon geweest, ik had beter moeten weten, dit was niks voor mij! Zwetend lag ik te woelen in bed.

Op een gegeven moment eisten die gebroken nachten toch zijn tol: ook overdag begon ik me opgejaagd en angstig te voelen. Ik kreeg last van paniekaanvallen. Om niets kon ik in huilen uitbarsten en mijn buik-, hals- en schouderspieren stonden continu strak van de spanning. Ik voelde me overweldigd door zo’n beetje alles: e-mails en telefoontjes, werkafspraken, administratieve en huishoudelijke taken, maar ook sociale afspraken. Het liefst deed ik alsof het allemaal niet bestond. Of beter gezegd: het liefst lag ik zoveel mogelijk horizontaal, op de bank, lekker warm onder een dekentje, mijn spieren ontspannen, m’n hoofd leeg, mijn ademhaling kalm, eindeloos Married At First Sight en Floortje naar het einde van de wereld te bingen. Terwijl ik de gedachten dat ik toch echt wel wat beters te doen had probeerde weg te drukken. Nee, nu even niet, ik doe het morgen wel, of overmorgen. Mijn to-do-lijst werd elke dag langer.

.

Het is overigens niet zo dat al deze klachten er zomaar opeens, patsboem, waren. Ik ontwikkelde ze heel geleidelijk. Daardoor dacht ik lang dat het nog wel ging. Ik moest het gewoon wat rustiger aan doen. Minder cliënten inplannen per week, mijn professionele grenzen beter aangeven, sneller doorverwijzen en afronden en een aanmeldstop inschakelen. Lekker even een weekje of twee op vakantie. Dan kwam het vast allemaal weer goed.

Maar ook al deed ik het rustiger aan, mijn hoofd stopte niet. Dat bleef overuren maken. Misschien nog wel meer dan voorheen, want er kwamen nieuwe zorgelijke gedachten bij: ‘Wat is er toch met me aan de hand? Ik functioneer bijna niet meer. Wat als dit voor altijd zo blijft en ik nooit meer werk kan doen dat ik leuk en uitdagend vind, omdat ik het emotioneel niet trek?’

Ik was bang dat het iets blijvends was, zeker omdat deze klachten niet nieuw voor me waren.

.

Zo’n vijf jaar eerder had ik ook al eens een soortgelijke periode meegemaakt, rond de tijd dat ik mijn proefschrift aan het afronden was bij de afdeling medische psychologie aan de VU. Ook toen moest ik aan de rem trekken door de vele klachten die ik kreeg. Ik was al maanden uit dienst en zat thuis te zwoegen op mijn laatste wetenschappelijke artikel. Ik begreep de ballen van de geavanceerde statistische analyses in dat artikel, hoe vaak de statisticus ze ook aan me uitlegde. Het ging er gewoon niet in. Geef dan maar eens antwoord op de kritische vragen van een wetenschappelijk tijdschrift, om het stuk daar gepubliceerd te krijgen. Ik overzag het allemaal niet meer. Jankend zat ik achter mijn computer. Na veel te lang worstelen in mijn eentje gaf ik aan bij mijn co-promoter dat ik wilde stoppen. Niet alleen met het artikel, maar met mijn hele promotie-traject. Ik kon niet meer.

Gelukkig ging ze daar niet in mee, maar schoot mijn co-promotor me te hulp. Ze ontlastte me door wat werkzaamheden van me over te nemen: het aanpassen van mijn laatste artikel. Werk waar ík verantwoordelijk voor was. Dit had ik daarom nooit van haar durven vragen, maar het was precies de hulp die ik nodig had om weer door te kunnen. Nu kon ik al mijn energie focussen op het schrijven van de inleiding en discussie van mijn proefschrift, en het voorbereiden van mijn verdediging. Ik voelde me opgelucht en het ging gelijk stukken beter met me. Uiteindelijk heb ik het proefschrift toch nog afgerond en ben ik gepromoveerd.

.

Ook toen ik begin dit jaar met mijn praktijk gestopt was, ging het al snel weer helemaal goed met me. De stress verdween als sneeuw voor de zon. Ik sliep weer goed, de spanning en paniek waren uit mijn lijf en ik werd weer vrolijk en actief. Ik gaf mezelf een paar maanden vrij cadeau, stortte me op het volgen van boeiende schrijfcursussen en begon met het schrijven van een boek – een lang gekoesterde droom. Met volle teugen genoot ik van de rust, de vrijheid en het gevoel van zingeving van dit creatieve leven. Ik was nu niet meer alleen een fervent lezer, maar eindelijk ook een echte schrijver!

De maanden vlogen voorbij.

.

Maar toen ik weer een inkomen nodig had en het gebrek aan structuur en mensen om me heen me parten begon te spelen, moest ik beslissen wat ik zou gaan doen. Zou ik mijn praktijk weer oppakken, maar dan in een lichtere vorm? Zou ik als psycholoog voor drie dagen per week in loondienst gaan, of zou ik weer een baan zoeken in het onderzoek?

Nee, besloot ik, dat soort werk zou me vast al gauw weer stress bezorgen en dan zou er bovendien van mijn boek niet veel meer terecht komen. Dáár wilde ik nu vooral mijn energie aan besteden, aan mijn boek.

Het moest dus een niet al te complex, parttime baantje worden, zonder al te veel verantwoordelijkheden. Werk waar ik goed in zou zijn, waarbij de tijd lekker snel zou gaan en waarbij ik me kon blijven ontwikkelen. Iets administratiefs of zo. Dat had ik vroeger ook als bijbaan naast mijn studie gedaan en dat was me toen prima bevallen. Niks commercieels, want ik hou niet zo van dat snelle wereldje, dus non-profit. Geen WO of HBO niveau, met specifieke opleidingsvereisten, maar ongeschoold werk of werk waar je hooguit een korte training voor moet volgen om het te kunnen. Geen minimumloon, want dan zou ik er niet van rond kunnen komen. En graag op fietsafstand van mijn woning.

.

Zelfs met dit behoorlijk lange wensenlijstje bleek het niet moeilijk om iets geschikts te vinden. Binnen een week had ik een baan. Een flexcontract bij de gemeente, via een uitzendbureau. Als medewerker dienstverlening voor 20 uur in de week, met een benedenmodaal salaris en op vijf minuten fietsen van mijn appartement. De enige vereisten waren dat je minimaal een MBO 4 niveau had, Engels kon spreken en ervaring had met callcenterwerk. Check, check, check, dat had ik. Mijn baan bij de gemeente zou beginnen met een fulltime algemene training van bijna vier weken en ik zou me ook daarna nog kunnen blijven doorontwikkelen op gebieden als gemeentelijke belastingen, werk, participatie en inkomen of zorg. Het klonk me perfect in de oren. Precies wat ik zocht.

.

Maar ik had eigenlijk al kunnen bevroeden dat dit niet zou gaan lopen zoals ik dacht. Ik had namelijk al eens eerder zo’n loopbaanpauze genomen, door een ‘simpel baantje’ te nemen, en dat was toen op z’n zachtst gezegd niet zo goed bevallen.

Ook na mijn promotie had ik een half jaar vrij genomen, maar toen met een WW-uitkering in de vorm van ‘de startersregeling’, waarmee je binnen een half jaar als zelfstandige aan de slag zou kunnen. Ik deed een korte opleiding wetenschapsjournalistiek en begon als zzp-er. Bij de Kamer van Koophandel registreerde ik mijn diensten: diabetescoaching en wetenschapsjournalistiek (het schrijven van columns en korte artikelen over diabetes). Dat leverde niet meteen genoeg inkomsten op, dus om die aan te vullen koos ik daarnaast voor een baantje met een nulurencontract.

Ik werd keukenhulp, bij een hip cateringbedrijf in het centrum van Amsterdam. Ik was nooit een groot kookliefhebber geweest, maar het leek me best leuk om daar nu eens wat meer over te leren. En het belangrijkste: zo hoefde ik even niet zo veel met mijn vermoeide hoofd te doen, maar mocht ik vooral met mijn handen werken. Het salaris van nog geen tientje bruto per uur viel tegen, maar mijn werktijden kon ik in onderling overleg bepalen. Tijdens mijn rondleiding door de keuken zag ik veel humor en gezelligheid. Helemaal prima, dacht ik ook toen, precies wat ik nu zoek.

.

Maar al snel ontdekte ik dat ik niet voor niets ooit gekozen had voor een studie psychologie. In de keuken bakte ik er niks van. Ik was traag, onhandig, bang voor de scherpe messen op de machines, vies van de vette pannen en de benauwende dampen in de spoelkeuken, te praatgraag om niet te lullen maar te poetsen en beroerd in het time-management dat vereist was om goed te kunnen koken. Ook de gespreksonderwerpen van mijn collega’s (veelal jonge mannen, vers van de koksschool of nog in opleiding) lagen ver van mijn belevingswereld af. Waar zij vooral flauwe grappen maakten en een onkwetsbare bravoure uitstraalden, wilde ik vooral serieus met ze práten. 1-op-1 de diepte in. Slechts af en toe lukte me dat, als ik een tijdje met iemand alleen stond te werken. Dat waren voor mij de hoogtepunten van die baan. Maar de hardheid van de keukenwereld vond ik nog het ergst van alles. Huilend stond ik in de kleedruimte, na weer een woedende uitval van de chefkok, omdat ik niet snel genoeg was en hem van een weerwoord voorzag. Nee, hier was ik duidelijk niet voor in de wieg gelegd.

.

Opeens zag ik weer heel helder alle mooie dingen van mijn eigen vakgebied. De intellectuele uitdaging, de emotionele diepgang, de collega’s die op eenzelfde golflengte zaten, wederzijds respect op de werkvloer, een mooi salaris.

Snel zegde ik mijn baan op en ging op zoek naar iets in de psychologie. Online stuitte ik op een twee-jarig werk- en leertraject voor psychologen, die een eigen praktijk ambieerden. Het klonk geweldig: veel begeleiding en ontwikkeling en toch mijn eigen uren en werkzaamheden kunnen bepalen.

En het was ook geweldig.

.

Tot na twee jaar de structuur en de begeleiding van het werk- en leertraject wegviel, omdat ik ‘afgestudeerd’ was. Ik was super trots dat het zo goed ging, dat ik tevreden cliënten had en zelfstandig mijn praktijk kon vullen door mijn blog (en dus ook geen geld meer aan de organisatie hoefde af te dragen en niet meer per se met hun systemen hoefde te werken). Dankbaar nam ik afscheid van de organisatie. Ik organiseerde alles voortaan zelf: cliënten, IT-systemen, facturatie, intervisie, supervisie, bijscholing..

Maar ik had onderschat hoeveel hun vanzelfsprekende ruggensteun bij lastige zaken voor mij had betekend. Hoeveel vertrouwen zij me hadden gegeven als ik het zelf even niet zo voelde. Ik had hen altijd mogen bellen als er iets was en had daar ook gretig gebruik van gemaakt toen dat nodig bleek. Zonder dit vangnet van de opleiding wist ik eigenlijk niet zo goed bij wie ik terecht kon.

Ja, ik nam nog altijd deel aan intervisiegroepen en ik had een nieuwe supervisor gevonden, maar hen inschakelen toen het echt nodig bleek durfde ik niet. Ik kon niet vragen: ‘wil jij deze cliënt asjeblieft van me overnemen?’ Ik moest het zelf oplossen.

Bij de VU was mijn co-promotor me te hulp geschoten, maar dit keer had niemand anders baat bij het in stand houden van mijn praktijk dan ikzelf (en mijn cliënten). Niemand bood mij dus zijn hulp aan en weerhield mij er zo van om de stekker eruit te trekken.

.

En nu zit ik weer in een baan waar ik niet blij van word. Alleen maar omdat ik na al die maanden vol stress zo ontiegelijk naar rust verlangde en bang was om weer opnieuw gestrest te raken. Toegegeven, ik heb geen stressklachten meer en het is nu niet zo dramatisch als toen met dat werk in de keuken, maar toch, echt stimulerend voelt dit werk niet en ik loop behoorlijk leeg op vier dagen per week vijf uur aan één stuk telefoneren.

Ik besef nu pas echt – jaha.. nu écht – wat ik nodig heb in mijn werk. Voor mij is dat genoeg intellectuele prikkeling op een vlak dat me fascineert. Ik wil helemaal op kunnen gaan in het werk dat ik doe. Daar ga ik het best op. En ik wil graag zelf mijn werktijden en werkzaamheden kunnen bepalen, passend bij mijn sterk wisselende energieniveau.

Alleen, de belangrijke les van dit hele relaas: als iets me niet lukt, dan moet ik op tijd aan de bel trekken en om hulp durven vragen, in plaats van veel te lang ploeteren in mijn uppie om er vervolgens mee te kappen en een onlogisch baantje te nemen.

Het lijk me een mooi doel om op te focussen de komende tijd.


P.S.1. Ik noem mijn werk als keukenhulp en bij het callcenter ‘een simpel baantje’ of iets wat daarop lijkt. Dit kan denigrerend overkomen besef ik me, alsof ik er een negatief oordeel over heb. Maar ik bedoel het in de zin van: relatief eenvoudig en duidelijk werk, waar je niet al te veel kennis of vaardigheden voor nodig hebt om het te kunnen doen.

P.S.2. Ik heb inmiddels mijn ontslag bij de gemeente ingediend en zal per april een paar maanden met Teun gaan reizen. Dat stond al op de planning, alleen hebben we het nu vervroegd.