Waarom het nu wel lukt met mijn vriend – Mijn toxische gedrag

Ik beschouw de relatie met mijn vriend – hoewel die nog pril is – nu al als een succesverhaal. Na jaren knipperlichten zijn we eindelijk tot rust gekomen bij elkaar. Nu kreeg ik van twee lezers, die zelf ook onveilig gehecht zijn en worstelen in de liefde, via email de vraag: “Hoe kan het dat jullie relatie nu wel werkt; kun je me vertellen wat daar voor nodig was, vanuit ZIJN perspectief?”.

Deze vraag kan ik zelf natuurlijk niet zomaar beantwoorden, dus heb ik hem aan mijn vriend voorgelegd.

 

Hij geeft aan dat hij nu pas voelt dat ik van hem hou. Voorheen leek het er eerder op dat ik ‘niet alleen kon zijn’, en dat hij simpelweg de voorhanden man was. Hij zag heus wel dat ik verliefd op hem was, maar ik leek vooral verliefd op het mooie droombeeld dat ik van hem had, niet zozeer op hem zoals hij daadwerkelijk was. Telkens viel ik hem aan, op zijn persoonlijkheid, en vond dat ik daarbij volledig in mijn recht stond. Ik gedroeg me niet als de vrouw waar hij van droomde, dus dat werd ik dan ook niet. Echter, als scharrelvriendin was dit onaantrekkelijke gedrag niet zo’n probleem. Dan nam hij gewoon weer wat meer afstand van me.

Hoe dicht zijn vermoeden overigens bij de waarheid bleek te liggen, valt in een eerder blog te lezen. Ik sprong van de ene naar de andere verliefdheid, en was ervan overtuigd dat deze afstandelijke mannen het me onmogelijk maakten kalm en tevreden te blijven. Nog steeds denk ik dat zij niet zorgden voor een stabiele emotionele verbinding, uit onkunde of onwil, maar wat 180 graden veranderd is, is dat ik volledig bereid ben om naar mijn eigen aandeel hierin te kijken. Ik zorgde er namelijk evenmin voor.

Voorheen was ik vooral op mijn eigen onvervulde wensen gericht. Wensen over emotionele verbondenheid dus, die hij mijns inziens nooit goed genoeg vervulde. Daarbij gaf ik verbaal (of alleen non-verbaal) te kennen hoezeer ik hem tekort vond schieten. Zelden vroeg ik me af in hoeverre ik aan zíjn wensen voldeed; daar had ik helemaal geen ruimte voor, ik werd teveel in beslag genomen door die van mezelf. Hij verzocht mij niet om iets in mijn gedrag aan te passen; hij vond dat dit gedrag vanuit mijzelf moest komen. En anders was het jammer, maar helaas. In mijn ogen gaf hij me zo niet eens een kans.

 

Ik ben nu in staat om verantwoordelijkheid te nemen voor mijn gevoelens van gemis en gevoelens van wantrouwen. Dit leerde ik met behulp van veel boeken over relaties en hechting, een aantal psychologische behandelingen, meditatiecursussen, en anderhalf jaar alleen blijven. Ik denk dat alles tezamen daarvoor nodig was. Ik leg mijn gevoelens veel minder vaak als verwijt bij mijn geliefde neer, maar kan op een rustig moment, kalm en vol liefde, vertellen hoe ik over iets denk of wat ik graag zou willen. Hierdoor kan hij op zijn beurt ook open en beschikbaar blijven voor mij, en mij vertellen hoe hij het ziet en wat hij wil. En het mooie: sinds ik hard aan mijn slachtoffer- en aanvallergedrag heb gewerkt, blijkt hij juist niets liever te willen dan in verbinding met me te zijn. Hij wist alleen niet zo goed hoe; daar heb ik hem wegwijs in gemaakt. Deze verbondenheid had hij trouwens altijd al met me gewild, zegt hij, maar mijn negatieve gedrag zat in de weg. Hij kon daardoor niet voor me kiezen. Het is de aantrekken-afstoten-dynamiek die doorbroken is.

 

Dit klinkt waarschijnlijk allemaal behoorlijk abstract. Laat ik het dus nog wat concreter maken.

Als ik weinig of niks van hem hoorde, tussen onze afspraken in – mijn nummer één trigger – dan werd ik daar zeer gespannen van, omdat ik dan een sterk gemis voelde en wantrouwen over zijn liefde voor mij. Mijn verwijtende boodschap was keer op keer: “Je moet meer verbinding met me maken, ik trek het niet als je zo afstandelijk doet.”. Hij reageerde hier defensief op, en ging dan allemaal plausibele redenen noemen waarom hij niets had laten horen: zijn telefoon was leeg, geen zin om op te laden, lader kwijt, niet op telefoon gekeken, te druk met andere zaken… Met andere woorden: ik had het recht niet om zo verontwaardigd te doen, want hij had geen kwaad in de zin gehad. Hij wees me er steeds weer op dat ik duidelijk niet kon relativeren. Door zijn reactie voelde ik me niet gehoord en begrepen in mijn pijn. Sterker nog, ik voelde me beschaamd, en weggezet als aansteller. Het resultaat was dat we ons beiden moedeloos voelden. Hij voelde zich aangevallen en niet geaccepteerd zoals hij was, en nam nog meer afstand. Ik voelde me onbegrepen en niet met hem verbonden, en ging nog meer aan hem trekken.

 

Die manier van communiceren heb ik trouwens niet van een vreemde. Vroeger werd er bij mij thuis ook op die manier ‘ruzie gemaakt’. Als mijn ouders – beide babyboomers – ontevreden waren over het gedrag van de ander, dan gingen ze direct in de aanval: “jij doet stom, en daar moet je mee stoppen!”. De ander voelde zich dan uiteraard aangevallen, en ging in een defensieve tegenaanval. Dat ging dan een poosje zo heen en weer. Beiden voelden ze zich niet gehoord en begrepen, maar door de ander weggezet als stommeling. Dit draaide er dan op uit dat ze een tijdje niks meer tegen elkaar zeiden. Tot mijn vader even later probeerde vrede te sluiten, met een flauw grapje of een stom dansje of iets dergelijks, en mijn moeder daardoor langzaam ontdooide, en ze de draad van het dagelijks leven weer oppakten. Zonder het probleem op rustige wijze samen door te spreken en op te lossen. De oplossing hing in de lucht, onuitgesproken, waarbij de meest dominant verkondigde mening ‘won’. Dat kon overigens die van mijn moeder of mijn vader zijn. Ze deden niet voor elkaar onder in die zin.

Ik had hierdoor geleerd om mijn onvrede op dominante wijze te verkondigen, en daarbij vol in de aanval te gaan. Mijn vriendjes te doordringen van mijn gelijk, met steengoede argumenten, in de hoop dat ze dan zouden capituleren en ik dus als winnaar uit de bus zou komen en mijn zin zou krijgen. Maar won ik dan echt? Ja, misschien deed de ander wat ik wilde, maar echt niet van harte. Dan kreeg ik wel een berichtje, maar meer omdat ze de gevolgen vreesden als ze het niet zouden doen, dan dat het hen zélf blij maakte (of blij maakte om mij blij te maken). Inwendig bouwde de wrok daarover natuurlijk op. Dan waren ze er op een gegeven moment vandoor.

Wil je gelijk, of wil je geluk? De vraag die hierop van toepassing is, en die mij in dit soort momenten helpt om mijn ‘gelijk willen hebben’ wat sneller los te laten.

 

Pas toen ik dit zeer confronterende patroon in mezelf begon te zien, beschamend laat eigenlijk, kon ik ermee stoppen. Zo wilde ik helemaal niet met mijn geliefden omgaan. Ik wilde ze blij maken. En dat ze uit liefde en vrijheid voor mij kozen. Niet uit schuldgevoel, of uit angst onze seksuele relatie te verliezen, met de beweegreden dat ze alleen met behoud van een behoorlijke afstand oké met mijn nare gedrag konden zijn.

Nog steeds gebeurt het me dat ik automatisch in de aanval ga, als ik ook op een lieve manier had kunnen zeggen wat ik wil of denk. Diepe patronen zijn er helaas niet zomaar uit. Het helpt me, als mijn vriend op zo’n moment duidelijk laat zien wat voor effect dat dominante gedrag op hem heeft, in plaats van automatisch in de tegenaanval te gaan. Als hij dan kan benoemen (en/of in zijn gezicht en met zijn lichaamstaal kan laten zien) dat hij het niet fijn vindt als ik me zo opstel, ontwapent hij me direct. Dat vereist ook heel wat kracht van hem natuurlijk, om in dat kwetsbare stuk te blijven. Dan geef ik hem al gauw een welgemeende sorry, en corrigeer ik mezelf.

Deze gesprekken zijn goed voor onze zogenaamde ‘couple bubble’, die ons beiden veiligheid en geborgenheid biedt, besproken in het veelgeprezen boek Wired for Love, over een veilige hechting in volwassen relaties. Ik heb wat emotionele verbondenheid betreft, nu niks meer te klagen. Tegelijkertijd voelt hij zich door mij nu geaccepteerd zoals hij is. Onze band voelt sterk, en kan steeds beter tegen een stootje.

 

Deze grote verandering in mijn gedrag was voor mijn vriend, zegt hij, in elk geval noodzakelijk om de stap te kunnen zetten naar het bezegelen van onze relatie. Hij zei gisteren nog heel lief: “wauw, wat fijn is het nu he.. ik ben er hartstikke trots op je mijn vrouw te kunnen noemen”. Daar ben ik dankbaar voor. En ik snap nu ook dondersgoed wat daar voor nodig was.